Geschiedenis van Amersfoort:
De bewoning van Amersfoort en omgeving gaat ver terug in de tijd. Al in het Mesolithicum trokken jagers en verzamelaars door de regio. Archeologisch onderzoek heeft de overblijfselen van jachtkampen gevonden. De regio moet ook in het neolithicum bewoond zijn geweest; hoewel er nog geen sporen van bewoning zijn gevonden, zijn er wel grafheuvels met artefacten uit deze periode, zoals klokbekers, gevonden. Ook uit de brons- en ijzertijd zijn grafheuvels bekend, bijvoorbeeld op de Galgenberg, bij De Vlasakkers en op de Leusderheide. Sommige daarvan werden al in de 19e eeuw onderzocht. Bij verschillende opgravingen zijn nederzettingen uit de bronstijd en ijzertijd gevonden, onder andere in de omgeving van de Schammer (Leusden) en Wieken Vinkenhoef (Amersfoort). De Romeinen hebben de regio nooit permanent bezet en bewoond, maar het is zeker dat er contacten waren en dat er af en toe bezoeken plaatsvonden. Een Romeinse kom gevonden in een grafveld in Amersfoort-Noord wijst hierop.
De eerste vermelding van Amersfoort dateert uit 1028, toen er sprake moet zijn geweest van een boerennederzetting. De strategische ligging was voor de bisschop van Utrecht aanleiding om er een van zijn boerderijen te bouwen om van hieruit de Gelderse Vallei te kunnen ontginnen. Dit bisschoppelijk hof werd waarschijnlijk in de eerste helft van de 12e eeuw gesticht op de plek waar nu de Sint-Joriskerk staat. Handel en industrie bloeiden.
In 1959 vierde Amersfoort zijn 700-jarig bestaan als stad.
De nederzetting kreeg haar stadsrechten in 1259 van de bisschop van Utrecht, Hendrik van Vianden. In het document dat Amersfoort zijn stadsrechten verleende, werd de stad beschreven als een oppidum, dat wil zeggen dat de stad versterkt was, waarschijnlijk door een aarden wal, misschien met poorten. Tegen het einde van de 13e eeuw werd de eerste stenen muur gebouwd met een lengte van 1550 meter, omgeven door een gracht. Deze eerste stadsmuur is nog steeds duidelijk zichtbaar op de kaart van het centrum van Amersfoort.
In 1340 was er een grote stadsbrand waarbij ongeveer de helft van de gebouwen werd verwoest of beschadigd. Rond 1380 werd begonnen met de bouw van een nieuwe stadsmuur (voltooid rond 1450) met een totale lengte van 2850 meter, waardoor de oppervlakte van de ommuurde stad verdrievoudigde. In deze muur werden een aantal poorten gebouwd die vandaag de dag nog steeds te bewonderen zijn, zoals de Koppelpoort en de Monnikendam. Van de eerste stadsmuur is weinig over, alleen de zwaar gerestaureerde Kamperbinnenpoort staat er nog. Toch is de loop van de eerste muur nog intact; de muurhuizen volgen de loop van de muur en maken gebruik van de funderingen. Na wonderen in verband met een Mariabeeld werd Amersfoort in de Middeleeuwen een belangrijk bedevaartsoord, waardoor de economie floreerde en de Marientoren vanaf 1444 werd gebouwd.
In de 16e eeuw had de stad veel te lijden onder oorlogsgeweld. In 1572 werd de stad bezet door de Staten en in 1573 door de Spanjaarden. In 1579 werd Amersfoort heroverd door Jan VI van Nassau-Dillenburg, waarna de stad zich in 1579 aansloot bij de Unie van Utrecht. In 1629 werd Amersfoort veroverd door Hendrik van den Bergh tijdens zijn invasie op de Veluwe. Hendrik van den Bergh moest zelfs de aanval van Frederik Hendrik van Oranje op 's-Hertogenbosch afslaan, maar hij kon de verdediging van Frederik Hendrik niet overwinnen, mede door de omsingelingslinie rond 's-Hertogenbosch.
In de 16e eeuw begon de economie achteruit te gaan. De bevolkingsgroei stagneerde en aan het begin van de 19e eeuw had Amersfoort slechts 8.000 inwoners. Rond 1850 lieten de inwoners grote delen van de stadsmuren en poorten afbreken. Dit leverde werk op voor de armen en de stenen werden gebruikt om wegen, pleinen en paden aan te leggen. Door ingrijpen van koning Willem II werd de sloop van de Koppelpoort, de Monnikendam, de Kamperbinnenpoort en een restant van de stadsmuur voorkomen.